Zo werd ik student in Tilburg. Om schoolgeld te verdienen smokkelde ik sigaretten
en nylonkousen naar die stad. Daar was in die armoedige tijd na de oorlog en vóór
het Marshall-plan in werking trad, veel vraag naar. Na de ontgroening werd ik lid
van het studentencorps. Ik speelde mee met het studententoneel dat voor het eerst
na de oorlog weer een uitvoering gaf in de stadsschouwburg. Ik voelde mij, met mijn,
Vlaams accent, temidden van de studenten niet altijd even gelukkig als de lezers
van dit verhaal zouden denken. De huidige voorzitter van de eerste kamer, Steenkamp,
was een jaargenoot en het knapste jongetje van de eerstejaars. Door het toneel ontmoette
ik ook Norbert Schmelzer die toen voor zijn doctoraal stond. Harrie Noteboom, de
rekenaar in de beruchte nacht van Schmelzer, was toen ook student. Dat bleek pas
in 1990 toen wij, in een bus vanuit Venlo op weg naar de acht-mei-manifestatie in
Zwolle, naast elkaar kwamen te zitten. Ik zal daar in een hoofdstuk "Politieke Activiteiten
in Venlo" op terugkomen. Zo is er, al schrijvende, weer een hoofdstuk bijgekomen.
Ik kreeg les in filosofie van pater Weve, dominicaan, die altijd in habijt op de
colleges verscheen. Ik kon toen nog niet vermoeden dat ik later zelf het habijt van
de orde zou dragen. Nadat ik boekhouden, handelsrekenen en mijn propedeuse had gehaald
kreeg ik in Rotterdam een betrekking aangeboden. Ik ging daar werken in een import-
en exportzaak, gelegen aan de Eendrachtsweg. In die grote stad werd ik wereldwijzer
maar in mijn hart bleef ik de jongen van het dorp. Na twee jaar Rotterdam ging ik
in Breda werken. In het boekhoudbureau van een oom. Ik richtte ook, met zijn geld,
een handelsbedrijf op. Novimex, Netherlands Overseas Import en Export Company. Een
mooie naam maar ik heb er alleen een destijds toegewezen contingent naaimachines
uit Japan geïmporteerd. Intussen had ik verkering gekregen, maar die jeugdliefde
bloeide dood na twee jaar. Zoekend naar geluk dat maar niet wilde komen leerde ik
een meisje kennen uit Tilburg. Tijdens die verkering kwam het plan in me op dat ik
priester wilde worden. In de Maasbode stond een advertentie. "Rozenkranskruistocht"
met de naam Pater Linnebank O.P. Die naam kwam bij mij over alsof de drager ervan
een wijs en geleerd man zou zijn. Die mij raad kon geven over de roeping die ik meende
te voelen. Ik schreef hem een brief. Een paar dagen later kwam het antwoord. Pater
Linnebank schreef dat ik contact moest opnemen met Pater Biezeno, de novicemeester,
die in Huissen, Gelderland verbleef in een klooster. Pater Biezeno nodigde mij uit
om eens naar Huissen te komen voor een gesprek. Dat kon voor mij alleen op een zondag
gebeuren en niemand mocht er iets van weten. Wel mijn meisje, die moest ik inlichten.
Want in plaats van op een zondag naar haar toe te gaan, wat iedereen thuis aannam,
ging ik naar de Stadsdam 1 in Huissen. Toen ik 's avonds in Tilburg terugkwam stond
mijn meisje mij op te wachten. Ik zei tegen haar dat ik de sterke indruk had dat
ik verkocht was. Dat ik dominicaan zou worden. Zij snapte er weinig van. Omdat pater
Biezeno inlichtingen ging inwinnen over mijn handel en wandel kwam ook de superior
van het seminarie in Hoogstraten van mijn plannen op de hoogte. Die vertelde het
nieuws door aan een student van Baarle-Hertog. Zo gebeurde het dat mensen in de winkel
aan mijn moeder vertelden: "Jullie Hub gaat pater worden". Mijn moeder antwoordde:
"Dat kan niet want hij heeft verkering in Tilburg". Zo nam het gehoor geven aan mijn
roeping een snelle vaart. Die snelheid werd gestopt door provinciaal Janssen die
mij meedeelde dat ik moest wachten met intreden tot september 1955. Mijn plan om
met de stille trom te vertrekken uit Baarle-Hertog en iedereen voor een voldongen
feit te stellen ging niet door. Dat jaar wachten verliep tegen mijn verwachting in
zeer goed. Ik beëindigde mijn verkering, bleef werken op kantoor en in de bakkerij.
De ophef die het nieuws van mijn besluit onder vrienden en vriendinnen had verwekt
ebde weg. Freddy Govaerts, een vriend waarmee ik optrok als een onverbonden Siamese
tweeling, bleef sceptisch, maar legde zich erbij neer dat ik naar het klooster zou
gaan. Zo kwam dan de 8ste september 1955. Mijn zus Martha, waarmee ik een sterke
band had, mocht mij naar Arnhem vergezellen. Daar wachtte het afscheidsdiner met
twintig medenovicen waarvan ik er maar één van gezicht kende.